Terugblik 2024 Op maandag 2 december hebben het bestuur en de onderliggende werkgroepen het afgelopen…
Artikel Kontakt | Streekverhaal Hans Mouthaan over waterpeil: ‘Gras is een waterplant’
ALBLASSERWAARD • In het kader van het achtergrondartikel over de veelbesproken hoogte van het waterpeil in de streek in het magazine #trotsopdeboer, dat deze week tegelijkertijd met Het Kontakt verspreid wordt, plaatsen we een streekverhaal van auteur Hans Mouthaan uit Bleskensgraaf.
In ‘Gras is een waterplant’, geschreven in 1987, komt duidelijk naar voren dat de discussie over nut en noodzaak van een hoog en een laag waterpeil al veel langer onderwerp van discussie is.
Gras is een waterplant
Een vertelling uit de Alblasserwaard omstreeks de eeuwwisseling
De stoven en elzen langs de Brede Achterkade, tussen de polders Giessendam en Molenaarsgraaf, zijn in voorjaarsstemming. Het gras schiet door de bruine dorheid van de winter heen en de ochtendzon schittert in het gouden speenkruid dat overal uitbreekt. Ook grote pollen dotters aan de waterkant van de wetering bloeien uitbundig.
Gart Beuzekom heeft er oog voor. Daarmee is tegelijk het bijzondere van Gart gezegd. Ieder in de Waard heeft z’n bezigheid: de boeren, de daggelders, elk rechtschapen mens. Maar als Gart met zijn kist negotie op de rug onderweg is, gaat hij soms zomaar ergens in de polder zitten kijken. Dan zoeken zijn ogen het landschap af: de polders, de kaden, en de tientallen molens en hun bewoners, die Gart allemaal kent.
Maar vandaag loopt Gart rustig door. Er is op deze lentedag zoveel te zien, maar hij is van plan om nog voor de middag aan de Graaf te zijn. Nu buigt de kade rechtsaf langs de Binnenvliet, die hij volgt tot waar de Giessendamse molens hun water lozen op de Graaf.
Als hij de eerste molen nadert ziet hij de vrouw van Willem Houweling, de molenaar, op de stoep staan. Ze heeft net een paar pilose broeken duchtig uitgeborsteld. Het water voor de stoep draagt nog duidelijk de sporten van de boen- en schrobpartij, als de molenaarsvrouw, na enkele slingerbewegingen haar waterketel vult.
Inmiddels heeft ze Gart in het oog gekregen en druk pratend gaat ze hem voor naar het molenhuis. Misschien heeft ze wel niets nodig uit de negotiekist van Gart, maar het brengt vertier in huis, een koopman uit een ander dorp. Mogelijk heeft Gart mensen gesproken die de Schoonhovense krant van vorige week gelezen hebben.
‘Je drinkt zeker een bakkie mee’, vraag ze. En alle praatjes die Gart aanvoert, gedachtig aan de pas gevulde waterketel, brengen haar niet van de wijs. Het komt erg goed uit. Ze zal Willem ook roepen, die z’n fuiken repareert in het geteerde schuurtje naast de molen. Er zit voor Gart niets anders op dan zijn kist te laten zakken.
Willem Houweling, de molenaar, is ras binnen. Gart Beuzekom! Uit de Giessen, dat is heel wat anders dan het gewone bedelvolk, zoals het luizenventje of de scharensliep van Dordt. Gart komt van Oukerk en met de boeren daar, gezeten in het Giessendamse polderbestuur, heeft Willem z’n molenaarsleven lang te komen. Daarom informeert hij bij Gart nauwkeurig naar de op handen zijnde verkiezing van een nieuwe polderbestuurder, die gekozen moest worden in de plaats van Arie Drinkwaard, die in de afgelopen winter stierf.
Intussen komt de koffie op tafel. Terwijl de molenaar en z’n vrouw aan de koffie beginnen, praat Gart, die niet zo heet kan drinken – zegt hij – verder. Hij zegt dat het er soms warmpjes aan toegaat onder de Oukerkse boeren. Arie Drinkwaard was, dat is bekend, een ‘laag-water-boer’, in tegenstelling tot een groep andere boeren, die zich met het oog op het waterpeil in de polder ‘hoog-water-boeren’ noemen.
Dirk Aanen, hun belangrijkste man, zegt in de vergaderingen van het polderbestuur vaak: ‘Minse, hou et water hoog, want gras is een waterplant!’ Beide groepen, vertelt Gart, zijn druk bezig stemmen te winnen, om een boer van hun partij op het kussen van de polderkamer te krijgen.
Dan plotseling, of hij de elkaar bestrijdende boeren de molenkaai ziet afkomen, onderbreekt hij zijn verhaal, wijst door één van de kleine molenraampjes en roept: ‘Bel Willem, wie komme daer an?’. De molenaar en z’n vrouw komen plaats tekort om samen naar buiten te kijken en onderwijl kiept Gart de bedenkelijke inhoud van z’n kopje in de turfbak.
‘O man’, zegt Willem, terwijl hij terugzakt in zijn stoel, ‘dat binne gewoon Aai de Kluiver mê z’n knecht, die komme de kaai af om naer ’t land te gaan. Ik doch werkelijk dat de netaris d’r an kwam.’ Gart mompelt nog wat van slecht zien in de verte en probeert de aandacht van de molenaarsvrouw te vangen voor de inhoud van z’n kramerskist: ‘Wouwie soms kamferballegies, haerspelde of een flessie lodderein?’
Hoe Gart ook praat, Aal Houweling heeft vandaag nergens behoefte aan. Nee, koffie hoeft hij ook niet meer, hij gaat weer eens gauw verder. ‘Willem’, zegt Gart nog tegen de molenaar, die met hem mee naar buiten loopt, ‘maak ie gien zurge over de polderbestuur, water is dun, je weet nooit hoe het loopt.’
Gart is al lang vertrokken als Willem nog aan die laatste opmerking denkt en bij zichzelf zegt: ‘Alles goed en wel, Gart Beuzekom het goed prate met z’n garen en band, je mot as meulenaar maar is te make hebbe met die hoog- en laagwaterboeren.’
Het is al enkele weken later als Gart Beuzekom onder Peursum het gerucht verneemt dat vooral de Oukerkse laag-water-boeren druk in touw zijn om op de lege polderstoel een geestverwant te krijgen. Allerwegen worden de boerenneuzen geteld. En als alle praatjes te geloven zijn, zou Rokus van Iperen, wonende op de stee ‘Laag-eijnde’, Willem Vergeer, een keuterboertje van niks, die met geleende guldens van Rokus boerde, onder druk hebben gezet om met de laag-water-boeren mee te stemmen.
Nou was Rokus van Iperen, de voorzitter van het polderbestuur, een onhebbelijk persoon, zodat niemand zich daarover verbaasde en Gart Beuzekom in het geheel niet. Het heugde Gart nog goed hoe Rokus, de hoog-water-boer, van de ene op de andere dag laag-water-boer werd. En in het Peursemse vertelt hij de graag luisterende boerinnen, de meiden en de daggelders het verhaal van Rokus van Iperen, die jaren geleden ging melken met de schouw.
Er was veel regen gevallen en glad geen wind. De Giessense molens stonden werkeloos en het polderwater was bar hoog. Toch keek Rokus met genoegen naar het groene grasland en misschien moest hij wel denken aan het gezegde van Dirk Aanen: ‘Minse, gras is een waterplant.’ In ieder geval lette hij onvoldoende op.
Bij het passeren van één der weteringbrugjes bukte hij onvoldoende. Met z’n schouder raakte hij de onderkant van het brugje, Rokus verloor z’n evenwicht en terwijl de schouw met het melkgerei onder het weteringbruggetje door schoot, plonsde Rokus in het hoge water van de wetering. ‘Kijk’, zegt Gart Beuzekom, terwijl hij z’n haarspelden en elastiek verkoopt, ‘en alleen daerom al zal Rokus van Iperen er alles an doen om een laeg-water-boer in et polderbestuur te krijge.’
Op een prachtige dag in het begin van juni zit Rokus van Iperen, zoals alle boeren in de zomermaanden, op een afgeschoten hoekje van de deel z’n koffie te drinken. Haastig slobbert hij het bruine vocht van z’n bakkie als was het hooibouw. Onderwijl zoeken z’n ogen over de tafel en vraagt hij z’n vrouw: ‘Hebbie d’r gien bal bij?’ ‘Een bal?’, vraagt Annigje, z’n vrouw, die nogal zuinig uitgevallen is. ‘D’r zit al suiker in de koffie. Et hoeft niet op, al is et lekker!’ Rokus, wijselijk, doet er het zwijgen toe.
Na de koffie scharrelt hij nog even rond, dan neemt hij z’n zeis op de schouder en gaat het land in. Vandaag wil Rokus de achterkaai maaien, die in het noorden zijn land begrenst. En daar de achterkaai aansluit op de Hoge Kaai van de Binnenvliet, neemt Rokus ook wat gereedschap mee. Achter aan de Hoge Kaai is een sluisje, waardoor bij langdurige droogte water in de polder gezijld kan worden. Rokus, als voorzitter van het polderbestuur, beheert de sleutel.
De laatste tijd was er geen beweging te krijgen in het oude, roestige slot. Daarom is Rokus van plan, nu hij toch naar achterkaai moet om te maaien, tegelijk het slot eens een goede smeerbeurt te geven. Al gaande keurt zijn boerenoog het gewas. Achter in de polder liggen de hooikampen, er staat goed gras op en Rokus denkt dat over een week, bij gunstig weer, de hooibouw kan beginnen.
Alle weersomstandigheden zijn de laatste tijd gunstig geweest. Er was regelmatig regen en de laatste dagen veel zon. Een flinke wind hield de lucht zuiver, maar het droogde wel gruwelijk hard. Gisteren had Rokus Dirk Aanen nog gesproken over de stand van het gewas en van het water. ‘Rokus’, had Dirk gezegd, ‘je mot nodig water zijle, ik zeg-ie, gras is een waterplant en as et zo droog blijft as de leste week kan het niet uitgroeie.’
Maar Rokus had het direct van de hand gewezen. Het water stond hoog genoeg. En er kon nog wel regen komen voor ze gingen maaien. Nee, Dirk moest er niet op rekenen. Aanen was toen op huis aangelopen, samen met Gart Beuzekom, de koopman, die net langs kwam. Gart was met Dirk Aanen naar binnen gegaan. ’t Was hem zeker om ’t vrommes van Dirk Aanen te doen geweest. Dat mens heeft een gat in d’r hand van komsa en daar maken de kooplui gebruik van.
Inmiddels is Rokus bij het sluisje in de Hoge Kaai gekomen. Het is half verscholen tussen kniehoog gras en aan de waterkant staat het nog niet uitgegroeide riet te wuiven. Het water ligt in de luwte van de kaai, glad als een spiegel. Verderop in de brede vaarsloot die achter het sluisje is, maakt de wind flinke golfjes.
Rokus morrelt met de grote ouderwetse sleutel in het slot en brengt er met veel geknars beweging in. Als het openschiet, brengt Rokus de ijzeren pal omhoog en opent daarmee de sluisschuif. De pal kan in verschillende standen worden gezet. Hoe hoger opgetrokken, hoe verder de zijl geopend is. Het rimpelloze water tussen de rietstengels begint te kolken en te bruisen. Het eendenkroos wordt in de vaart van het fel bewegende water meegenomen.
Snel geeft Rokus de pal een paar flinke likken smeer en haalt hem daarna op en neer. Na enkele bewegingen blijkt de goede uitwerking van het smeren reeds. Als er geen knarsend geluid meer te horen is, knikt Rokus voldaan. Hij brengt de pal weer op de sluitstand, want stel je voor dat er teveel water de polder binnenkwam. De laag-water-boeren moeten er op kunnen rekenen dat Rokus de waterstand op het juiste peil houdt.
De peilschaal, die hier door het polderbestuur aangebracht is, brengt dat ook duidelijk tot uitdrukking. Nu krijgt het slot nog een beurt. Rokus legt het in een schaaltje, dat hij met olie vult. Hij zet het schaaltje met het slot op het gemetselde sluismuurtje en bedenkt dat het best hier een poosje in de olie kan liggen. De sleutel steekt hij in de zak van z’n kiel. Straks, als hij klaar met maaien is, zal hij met het geoliede slot de pal weer vast zetten.
Spoedig is Rokus tussen de elzen van de achterkaai, oostwaarts, verdwenen naar de plaats waar hij gisteren gebleven was. Alleen het geluid van z’n zeis verraadt waar hij is.
Niet lang daarna passeert Gart Beuzekom met z’n kist de plaats waar de achterkaai op de Hoge Kaai van de Binnenvliet aansluit. De weg naar de plaats waar hij vandaag zijn waren hoopt te sluiten, voert over de Hoge Kooi. Ook vandaag is de wandeling op weg naar z’n handelsgebied voor Gart een groot genoegen. Hij ziet hoe de wind de rietkraag van de Binnenvliet als water doet golven. Boven hem scheren de zwaluwen als stipjes tegen de helblauwe hemel.
‘Een vaste lucht’, mompelt Gart. ‘Goed voor de hooibouw.’ Het is hem, midden in dit prachtige polderland, een raadsel hoe boeren zich druk maken over polderbestuurders en een paar duim water meer of minder.
Hé, wat ziet Gart daar? Er ligt een jutezak tegen het sluismuurtje van de polderzijl. Garts nieuwsgierigheid is dadelijk gewekt. Er staat ook een schaaltje met olie op het muurtje. En als Gart in die olie een oud, roestig slot ziet liggen, begrijpt hij het verband. Een spotlachje krult om z’n lippen. Hij zal die polderbestuurder eens een poets bakken.
Ja, de pal is los. Rokus van Iperen, die hier bezig geweest zal zijn, is nergens te zien. Nou, vindt Gart, een uurtje zijlen kan geen kwaad. Had Dirk Aanen het daar gisteren ook niet over gehad? Voorzichtig trekt hij de pal van de sluis in z’n hoogste stand en grinnikend ziet hij hoe het water uit de ontsloten duiker opborrelt en zich een weg zoekt in de poldersloten.
Onverwijld vervolgt de koopman daarna zijn weg, al was hij, om het gezicht van Rokus over een uurtje te zien, wel graag gebleven. Gart had niet het vermoeden dat dat uurtje wel eens lang uit zou kunnen lopen. Rokus blijft tot lang na de middag weg. Hij heeft zijn stukkezakje meegenomen en daaruit eet hij brood, gezeten in de schaduw van een elzestruik.
Met z’n hand schept hij wat van het heldere slootwater voor de dorst en doet daarna een hazeslaapje in het gras. Niet te lang, want voor melkenstijd hoopt Rokus de kaai af te krijgen. Morgen komt er van maaien niet meer, want morgenmiddag wordt in de herberg van Pieter-Teunis Koppelaar op Oukerk de stemming gehouden voor een nieuwe bestuurder van de polder. Rokus ziet met verlangen en zorg naar die stemming uit. Tenslotte weet je nooit wat Dirk Aanen en de hoog-water-boeren in hun schild voeren.
De klok van de Oukerkse toren slaat twee uur als de andere middag de meeste boeren reeds in de gelagkamer van het klein dorpscafé zitten. Er heerst een vreemde spanning. Niet in het minst om de vreemde geruchten die gisteren door het dorp gingen. Dirk Aanen, die bij het stoephok aan de wetering achter z’n boerderij ook een peilstok heeft staan, had het als eerste gemerkt. Het water in de polder was met bijna
drie duim gestegen!
De stoepmeid van Rokus van Iperen was het gewaar geworden met het spoelen van het melkgerei. Ze had er verder het zwijgen toe gedaan, want met Rokus was geen land te bezeilen. Hij was ’s middags thuisgekomen en aan z’n grauwen en snauwen had ze begrepen dat er wel iets voorgevallen was.
’s Avonds had ze het aan haar vader verteld en die was op z’n akkertje naar de waterstand wezen kijken. Zonder peilschaal was te zien dat het water voor deze droge tijd ongewoon hoog was. Hij had er Nijs van Genderen, de doodbidder, die juist langs kwam, op gewezen. En deze had bij zijn ene boodschap de andere gevoegd.
Zo was het gerucht door Oukerk gegaan. Er werd gegist, gelachen en…gemopperd. Maar niemand wist het rechterste. Zelfs Gart Beuzekom, die vaak het naadje van de kous wist, kon geen opheldering geven. En nu ze hier samen zijn in de Oukerkse herberg, voor de stemming, worden de praatjes nog eens extra aangedikt.
Willem Schakel spuugt een straal tabakssap op het fijne zand dat op de plavuizen was gestrooid, duwt z’n pruim achter de kiezen, kijkt de kring rond en zegt: ‘Ik dink dat et een verkiezingslist van Rokus van Iperen is om de hoog-water-boeren de wind uit de zeile te neme, maar ik weet nou nog zekerder dat ik op een hoog-water-boer stim, want je ziet et gras er van groeie.’
Op dat ogenblik komt het polderbestuur uit het polderkamertje achter in de herberg. Ze gaan achter de lege tafel, die voor de tapkast staat, zitten. En Rokus, de voorzitter, kijkt of er onweer op til is. Z’n kleur is zo rood als de kam van z’n haan en z’n ogen zoeken door de gelagkamer of hij mogelijk de dader ziet van het affront, hem gisteren aangedaan.
Na de gebruikelijke prevelementen stelt hij de stemming aan de orde. Is er nog iemand die het woord verlangt? Ja, Willem Schakel. Uit voorzorg heeft hij z’n pruim naast z’n glaasje brandewijn met suiker gelegd en nu zegt hij met verheffing van stem: ‘Minse, iedere boer mot z’n gezond verstand gebruike, je kin nou allemaal zien hoe et gras bekomt van een paar duim water. Houw er met het stimme rekening mee: gras is een waterplant!’
Niemand had Willem Schakel ooit zo in het openbaar horen spreken en zijn gelijkgezinden knikten instemmend. Rokus, tot het uiterste getart, stelt de verkiezing aan de orde. Toen alle briefjes geteld waren, bleek Aart Verkerk te zijn gekozen. Dirk Aanen, die de uitslag voorleest, knikt instemmend. De hoog-water-boeren nemen er een glaasje op en Rokus van Iperen verdwijnt ongemerkt naar ‘Laag-eijnde’.
Toen Gart Beuzekom ’s avonds de uitslag van de polderverkiezing hoorde, zei hij: ‘Het kin raar lope minse, water is dun. Een paar duim water meer in de polder en een hoog-water-boer op het kussen.’
Bron: het Kontakt