Afname
Het Interreg-project Partridge is in 2016 gestart in Engeland, Schotland, Duitsland, Vlaanderen en Nederland. Aanleiding was de enorme achteruitgang van de patrijs in West-Europa. Deze ooit zo gewone boerenlandvogel kwam op de Rode Lijst. In Nederland is de populatie sinds de jaren ’70 maar liefst met 95 procent afgenomen.
Rond 1970 kwam de patrijs in Nederland in 90 procent van de atlasblokken voor, hetgeen neerkomt op ongeveer 100.000 broedparen. Rond 2013 werd het aantal broedparen op 3600-5200 geschat, een achteruitgang van meer dan vijf procent per jaar. Vorig jaar werden er in Nederland hooguit 4000 broedparen vastgesteld.
De patrijs is de beste indicator voor de gezondheid van het landbouwecosysteem; daar waar de patrijzen het goed doen, is de soortenrijkdom hoog en functioneert het ecosysteem goed. En daar waar patrijzen verdwijnen, is het akkerlandschap sterk verarmd en achteruit gegaan. Het doel van het Partridge-project is om de achteruitgang van de patrijs in West-Europa te stoppen en 30 procent meer biodiversiteit te realiseren. Zo wordt er naar een duurzame akkerbouw met behoud van natuur toegewerkt.
Voor Nederland stonden in 2016 West-Brabant (het Land van Heusden en Altena) en Zeeland aan de wieg van dit project, waar bevlogen mensen zoals Jochem Sloothaak en Alex Wieland zich inzetten voor de patrijs. In 2019 werd het project met drie jaar verlengd en uitgebreid met Denemarken.
Verkenningsfase
Nu heeft in Nederland de provincie Groningen aangegeven ook aan de slag te willen voor de patrijs, met eenzelfde aanpak als in het Partridge-project. Op dit moment is de eerste verkenningsfase van start gegaan. Frans van Alebeek, medewerker van Vogelbescherming en projectleider van het Interreg-project Partridge in Nederland, is trots. ,,We hebben laten zien dat de maatregelen werken en nu zie je dat anderen de aanpak gaan overnemen!’’
In de tien demonstratiegebieden van dit internationale project – verspreid over Engeland, Schotland, Duitsland, Vlaanderen en Nederland – zijn zowel het aantal soorten broedvogels, als het aantal territoria per soort toegenomen in vergelijking met de referentiegebieden waar niks werd ondernomen.
Soorten die profiteren van dit project zijn onder meer de grasmus, rietgors, kievit, veldleeuwerik, geelgors en kneu. In elk demonstratiegebied is inmiddels tenminste zeven procent van het oppervlak ingericht met maatregelen, zoals keverbanken en bloemblokken. Dit heeft in deze gebieden al geleid tot een enorme toename van het aantal insecten.
De biodiversiteit gaat hier dan ook met sprongen voorruit en dat blijft gelukkig niet onopgemerkt. Helaas wil juist de soort waar het allemaal om begonnen was, de patrijs, nog geen duidelijk toename laten zien. De aantallen variëren sterk per jaar en tussen de verschillende demonstratiegebieden. En er is zoveel extra dekking in de projectgebieden aangelegd, dat het veel moeilijker is geworden om de aanwezigheid van broedende patrijzen vast te stellen.
Bloemblokken
Om patrijzen het naar de zin te maken, worden er in de demonstratiegebieden maatregelen getroffen, zoals het aanbrengen van een keverbank – een verhoogde strook akkerland begroeid met ruige grassen en kruiden. Deze strook ligt een halve meter hoger dan de omliggende grond en is zo’n drie meter breed.
Door de verhoogde ligging is een keverbank warmer en droger dan het omringende akkerland, waardoor insecten zoals loopkevers zich er thuis voelen. Op zo’n keverbank wordt een zaadmengsel ingezaaid met soorten zoals roodzwenkgras, kropaar, beemdlangbloem, duizendblad, knoopkruid en rode klaver.
Bloemblokken
Daarnaast kunnen er in het bewuste terrein bloemblokken worden ingericht, die een goede leefomgeving voor de patrijs creëren. Andere mogelijkheden zijn het aanbieden van winterstoppel, die tot in het vroege voorjaar dekking en voedsel geeft aan akkervogels en tenslotte kunnen er patrijzenhagen worden aangeplant met streekeigen beplanting, die beschutting en broedgelegenheid geeft voor de patrijs.
Op Europees niveau zouden dergelijke initiatieven ruimhartig moeten worden ondersteund maar de Europese beleidsmakers zijn – wat dat betreft – zo doof als een kwartel, ook een schaarse akkervogel trouwens.
Veel EU-geld naar de intensieve landbouw
De Landbouwministers en het Europees Parlement zijn overeengekomen dat ook de komende jaren twee derde van het budget voor het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) naar intensieve landbouw gaat, zonder dat daar afdoende milieuvoorwaarden aan verbonden worden. Vernieuwing en verduurzaming krijgen hierdoor geen kans, concluderen Natuurmonumenten, LandschappenNL, het Wereld Natuur Fonds, Soorten NL, Milieudefensie, RAVON, FLORON en de Vlinderstichting.
Een vijfde van het budget van het GLB komt beschikbaar via ecoregelingen, wat inhoudt dat er bepaalde maatschappelijke diensten voor moeten worden verleend. Maar ook daar ontbreken strikte milieudoelen, stellen de organisaties. Zij vinden dat de helft van de subsidies gereserveerd zou moeten worden voor ecoregelingen die bijdragen aan ecologisch herstel. Zo worden boeren beloond als zij diensten leveren die ten goede komen van de natuur. Ook moeten publieke middelen voor publieke doeleinden gebruikt worden.
Bron: AD Rivierenland